Als er één groep is die uitblinkt in verrijzen, moet het wel Depeche Mode zijn. Dave Gahan werd begin jaren negentig al eens dood verklaard, begin deze eeuw was de hele band aan de beurt. Na het fletse Exciter en het sterke solodebuut van Gahan, hing de toekomst van Depeche Mode aan een zwartsatijnen draadje. En zie: de band staat er terug, haast even fris als tijdens hun geboortejaren.
"Pain and suffering in various tempos" staat er op het hoesje van Playing The Angel – ongetwijfeld het leitmotiv van Depeche Modes indrukwekkende back catalogue. Met die twee ingrediënten hebben ze al menig muzikaal hevig dampend brouwsel gemaakt, hoewel de laatste pogingen lauw en flets waren.
Playing The Angel klinkt eigenlijk zoals het had moeten klinken om Depeche Mode nog recht en reden van bestaan te geven. De plaat doet hardop denken aan Violator en Songs Of Faith And Devotion, maar laat misplaatste nostalgie uw luisterplezier vooral niet verbrodden.
Een loeiende gitaar/sirene opent de plaat even snerpend als Songs Of Faith, en dat is voorwaar een goed teken. Gahan lokt je verleidelijk dreigend de plaat in, het drammende refrein trekt je helemaal binnen, waarna een bliep hier en een sirene daar als gulpend lava over je vloeien: "A Pain That I’m Used To" is niet voor niets de nieuwste single en de strafste openingstrack sinds "I Feel You" uit 1993. "John The Revelator" slaat de bal niet volledig mis, maar toch in het kamp waar we Playing The Angel niet in willen onderbrengen: we hadden het nummer niet gemist, zelfs niet op de eerstvolgende obligate verzameling van rarities.
Een van de voorwaarden die Gahan stelde voor DM’s jongste verrijzenis was dat hij mee songs mocht schrijven. Wel, drie songs zijn van zijn hand. Alledrie voegen ze aan Playing the Angel een wezenlijke drive toe, en vallen ze niet uit de toon. Zo is "Suffer Well" met z’n knappe melodie een van de sterkhouders, net als het donkere "Nothing’s Impossible", waarop Gahan klinkt alsof hij ons begin jaren negentig vanuit het andere eind van de tunnel toespreekt.
Voorts doen nog enkele songs ons superlatieven ontlokken. Mocht onze biecht verbaal en muzikaal even fraai zijn als die van Gore en Gahan in "The Sinner in Me", zouden we het nationale kerkbezoek persoonlijk de hoogte injagen – vooral door de lichtjes aan ADHD lijdende gitaar in het midden. We durven nauwelijks te betwijfelen dat Trent Reznor dit nummer wel eens pleegt te spelen in zijn tourbus. De op het eerste gehoor oppervlakkige, maar eens zo fraaie vooruitgeschoven single "Precious" doet de misplaatste nostalgicus in ons terugdenken aan het haast onbeschrijflijke "Enjoy the Silence". Maar laat dat de zelfstandige schoonheid ervan alstublieft niet tenietdoen. Voeg daar nog het dramatisch mooie "Damaged People" en het gewoon puike "Macro" aan toe, en dan besef je dat Playing the Angel zijn titel niet heeft gestolen.
In plaats van de (ook door zichzelf) voorspelde langzame en roemloze dood, heeft Depeche Mode voor zowat de derde keer een nieuwe adem gevonden. Hopelijk een die ons op de huidige tournee en op komende platen nog regelmatig zelf naar adem zal doen happen. Pijn en lijden zijn wel degelijk ergens goed voor. Al vijfentwintig jaar lang, en laat daar nog maar heel wat jaartjes bijkomen.