Er zijn van die jaren dat het niet mee wil zitten. Dat je hoopt dat het na een lange decembermaand beter zal worden. Voor Neil Young moet 2005 er zo eentje geweest zijn. Het noopte de oude rocker tot een ingetogen album dat teruggrijpt naar de lijn van Harvest en Harvest Moon.
Neen, het was niet zo prettig allemaal: bij Young zelf werd een aneurysma in zijn hersenen vastgesteld en de oude bard moest een zware operatie ondergaan. Eventjes werd er gevreesd dat Dinosaur Sr. zich bij het snel aangroeiende Legioen der Gesneuvelde Helden zou voegen, maar de oude rocker was kraniger dan gedacht en revalideerde naar ieders tevredenheid om kort daarna afscheid te mogen nemen van zijn vader. Hoe zat dat ook weer met die miserie die graag gezelschap heeft?
Niet het moment dus dat een mens denkt van "tijd dat ik nog eens de versterkers opendraai, mijn stevig begeleidingstrio bijeenfluit, en een lekkere rockplaat opneem." In tijden van confrontatie met de eigen sterfelijkheid, wordt er al eerder eens bedachtzaam gemijmerd. En sowieso: de studio in countrybroeinest Nashville was al geboekt; dat het nieuwe Prairie Wind dus al eens naar het ook daar opgenomen Harvest (1972) en Harvest Moon (1992) zweemt, mag niet echt verbazen.
Met maar twee nummers die min of meer af waren voor hij de studio introk, was het vooral een kwestie van hopen dat ook de muze net dan tijd vrij zou hebben gehouden in haar agenda. Dat er af en toe blijkbaar toch dubbele boekingen waren genoteerd (True: Axl Rose of Pete Doherty hadden haar meer van doen dan Good Old Neil, maar de vraag is of één muze voor die twee wel genoeg is om een plaat af te leveren), is af te leiden uit Prairie Wind.
De twee nummers die in Young’s valies zaten, zijn immers veruit de sterkste momenten van deze 35ste worp (ja, wij zijn dat persoonlijk gaan natellen op allmusic.com). "The Painter" roept herinneringen op aan "Tell Me Why" dat het meesterwerk After The Goldrush uit 1970 opende en ook "Falling Off The Face Of The Earth" bevindt zich op die duizelingwekkende hoogte. "I must apologize for all the troubled times" zingt Young een naaste toe in een erg persoonlijke tekst, en eerlijk gezegd: als wij die persoon waren geweest, hadden we na deze song met veel liefde "’t is al lang vergeten, jong" geglimlacht. Al was het maar voor die ontroerende gedempte blazers.
Daartussen staat "No Wonder" zonder veel blozen goed te zijn, maar vanaf "Far From Home" zakt de kwaliteitsmeter naar "degelijk". Dat is "degelijk" als in: leuke blazers, een mondharmonica en een song van dertien in een dozijn waar ook een koortje in het refrein helaas niets aan kan verhelpen. En dat Buffalo’s vroeger van "aroam" deden, wel, daar zijn wij nu al eens nét iets te veel aan herinnerd door ongeveer elke countryartiest. Een met strijkers gelardeerd "It’s A Dream" zet één en ander gelukkig snel recht: "mooie ballad", noteren wij dan.
"Als je per sé een tweede Greendale wil maken, doe het dan maar zonder mij." Zo moet de muze ergens halverwege de titelsong met slaande deuren zijn vertrokken richting waar Guns ’n Roses of Babyshambles er tegenwoordig nog iets van proberen te bakken. Op "Prairie Wind" gaat Young immers een eind door op wat in wezen een niet echt boeiende riff is. Niet dat de song ’zo’n extreme proporties aanneemt, ze lijkt alleen maar verschrikkelijk lang. Ze is echter ook gewoon vervelend. Net als "This Old Guitar", een ode aan Youngs favoriete gitaar waar hij ook maar geen eind aan weet te breien.
Zoals bij elke stevige ruzie in een koppel dat al eeuwen bijeen is, leggen de muze en Young op het eind toch hun meningsverschillen bij. Voor afsluiter "When God Made Me" kroop Young solo achter een piano, mijmerde hij wat over zijn leven en tolereerde hij nog net een subtiel gospelkoor. Wat wij daarvan vinden? Dat het een sterk en pakkend orgelpunt is aan een cd die bij momenten de hoge toppen van weleer scheert, af en toe wat doorbijten vergt, en over het algemeen best goed is. Had u nóg conclusies nodig?