‘Hawaii, Oslo’ is, zo weet onze goede vriend imdb te melden, de
officiële Noorse inzending voor de Oscars van 2005 en wie de film
ziet, zal zich daar geen seconde over verwonderen. Erik Poppe heeft
hier immers een Drama met een hoofdletter D van gemaakt: een
vijftal verhalen kronkelen door elkaar als parende slangen en
bieden ons gaandeweg een blik op achtergelaten kinderen, baby’s met
hartafwijkingen, criminelen die hun leven maar niet kunnen beteren
en licht mentaal gehandicapten die al meer dan tien jaar op een oud
lief zitten te wachten. Geen depressie zo diep of ze wordt
behandeld, geen trauma zo intens of ze komt aan bod. Ambitieus is
het zeker, en voor een Amerikaanse filmprijs kun je met niks beter
afkomen, maar er is een zeer groot talent voor nodig om zoveel
gewichtig materiaal in één film te steken en er toch voor te zorgen
dat de boel niet bezwijkt onder de last van al die miserie. Paul
Thomas Anderson kon het, en Alejandro Gonzales Inarritu ook. Erik
Poppe onderneemt een nobele poging, maar gaat, zoals het een ware
Noorman betaamt, strijdend ten onder.
We beginnen met een ongeluk: een frenetiek rennende jongeman, Leon,
wordt aangereden door een ambulance, waarin een man en vrouw zitten
met hun pasgeboren zoontje. Onder de omstaanders bevinden zich twee
jongetjes van een jaar of tien, hun moeder, een onbekende jonge
vrouw, de broer van het slachtoffer, een politieagent en een
verpleger uit de instelling waar Leon woont. Vanop dat punt gaan we
terug in de tijd naar de vorige dag – het is drukkend heet in Oslo
(ze zijn daar geen temperaturen van dertig graden gewend) en al die
mensen die aanwezig waren bij het ongeluk, hebben zo hun eigen
problemen. Wanneer het kind dat in de ambulance lag wordt geboren,
blijkt het een ernstig hartprobleem te hebben en alleen een
peperdure operatie kan zijn leven redden. De vader overweegt
extreme maatregelen om aan het geld te raken. Ondertussen krijgt
Trygve, die in de gevangenis zit na een gewapende overval, 12 uur
verlof om de verjaardag van zijn broer Leon bij te wonen, die zelf
in een instelling woont. Leon heeft jaren geleden met een
vriendinnetje afgesproken dat als ze allebei nog single waren op
hun 25ste, ze met elkaar zouden trouwen, en die dag is nu
aangebroken. Die vriendin, Asa, is inderdaad onderweg naar Leon,
maar haar handtas wordt gestolen door twee broertjes die na de dood
van hun vader op de verkeerde weg zijn geraakt en met getrokken
messen tegenover een maatschappij staan die hen uit elkaar wil
rukken en in een pleeggezin plaatsen.
En dan zijn er ook nog de ambulancier, de moeder van de twee
straatjongens en een resem andere nevenpersonages, die komen en
gaan en allemaal met hun eigen miserie af te rekenen hebben. En hoe
– ‘Hawaii, Oslo’ is een loodzwaar drama, waarin Poppe het probeert
te hebben over een paar van de meest fundamentele vragen die mensen
zich kunnen stellen in hun leven: waarom gebeuren de dingen zoals
ze gebeuren? Wat kunnen we doen om ons lot in eigen handen te
nemen? Is het willekeur, is het toeval, is het een mysterie, of
bestaat er toch zoiets als een God die alles in de hand heeft?
Goeie mensen overkomen slechte dingen, en omgekeerd, maar waarom? U
ziet het: dit is een ambitieuze film.
Poppe gebruikt zijn personages in de eerste plaats als illustraties
voor de thema’s waar hij het over wil hebben, en het is in die
benadering dat ook een ernstig probleem schuilt. Zoals alle
ensemblefilms, waarin verschillende verhalen elkaar kruisen, werd
ook deze weer vergeleken met Robert Altmans ‘Short Cuts’ en PT Andersons ‘Magnolia’, maar Altman probeerde zelfs niet
om met overkoepelende thema’s te werken die alle verhalen
inhoudelijk aan elkaar konden linken. Hij liet de chaos en
willekeur van het dagelijkse leven voor zich spreken. Anderson deed
dat wél, maar hij is dan ook een regisseur die filmt vanuit een
diepgeworteld humanisme – hij oordeelt niet over z’n personages,
voelt met hen mee (wat nog iets anders is dan medelijden met hen te
hebben), hij houdt van hen. Poppe pakt het nog anders aan: net
zoals Anderson probeert hij z’n film te structureren rond bepaalde
thema’s, maar in tegenstelling tot de Amerikaan, bekijkt hij zijn
personages met de distantie van een professor die een
wetenschappelijke observatie doet. De enige verhaallijn waar echt
openlijke emotie aan te pas komt, is die van de baby met
hartproblemen – een scène waarin de vader naar het ziekenhuis komt
na gefaalde pogingen om aan geld te geraken, is bijzonder sterk.
Voor het overige lijkt Poppe bang te zijn om melodramatisch over te
komen, en dus neemt hij afstand van z’n personages. Hij observeert
hen en presenteert hen vervolgens op een manier die in zijn
thematisch schema past. Hij beweegt zijn personages over en weer
als stukken op een schaakbord en net zoals een spelletje schaak
interessant kan zijn om te volgen, is het ook wel fascinerend om te
zien hoe hij dat doet… Maar je voelt er niks bij. De briljante
observaties van Altman blijven uit, net zoals de oprechte emoties
van Anderson (of Inarritu in ’21
Grams’). Zou Poppe deze film gemaakt hebben omdat hij het
verhaal van deze mensen wilde vertellen, of gewoon omdat hij ook
eens een mozaïekfilm wilde maken, net als die Amerikanen? ‘Hawaii,
Oslo’ is een mechanische oefening in het structureren van een
verhaal, iets dat een regisseur en scenarist samen uitdokteren,
gewoon om te zien of ze de puzzel kunnen doen kloppen. Nuja, de
puzzel klopt en alle respect daarvoor. Maar het plaatje dat je te
zien krijgt, is maar weinig opzienbarend.
Aan de oppervlakte zit alles nog wel snor: Poppe hanteert een
levendige fotografie en vervalt goddank niet in de gratuite
camerazwierderij die de laatste jaren zo populair is geworden (Hoe
weet je dat een film kunst is? Hoe erger de camera beeft en
bibbert, hoe kunstzinniger hij is). Om de illusie van een gloeiend
hete dag te wekken, besprenkelt hij z’n acteurs niet alleen met
liters zweet, maar werkt hij ook met warme kleuren (veel rood en
geel), om die dan, naar het einde van de film toe, te laten
contrasteren met koeler blauw. Het effect is niet zo krachtig als
in ‘Any Way The Wind Blows’, een
film waarin de hitte je van het scherm in je gezicht sloeg, maar
het werkt.
En ook de acteurs leveren degelijk werk, met speciale vermelding
voor Robert Skjaerstad als ambulancier Viggo en Stig Henrik Hoff
(vooral hij) als Frode, de vader van de ten dode opgeschreven baby.
Die blik op zijn gezicht wanneer hij het slechte nieuws te horen
krijgt!
‘Hawaii, Oslo’ is een goed gemaakte film, maar de prent is veel te
duidelijk een constructie, een verhaal dat niet bestaat omwille van
zichzelf of de personages, maar omwille van de makers ervan. Je
voelt de regisseur en scenarist constant naar je knipogen – “Hebben
we dat nu niet goed in elkaar gestoken, kijk eens hoe keurig het
klikt.” Jaja, dat wel, maar terwijl we op de (scenario)technische
ingrepen zitten te letten, kijken we niét naar de personages, en we
voelen al zeker niet met hen mee.