De laatste momenten van ‘Yojimbo’ spreken boekdelen over de
mentaliteit van de film: Toshiro Mifune als zwijgzame, heldhaftige
samoerai Sanjuro, steekt z’n zwaard in het heft, knikt tevreden en
zegt: ‘Zo. Dit stadje zal vanaf nu rustig zijn.’ Zowat alle huizen
liggen in puin en er zijn – hoeveel? – een tweetal burgers over om
van die rust te genieten, maar het zàl rustig zijn. ‘Yojimbo’ hangt
aaneen van dit soort momenten – gortdroge, cynische humor,
afgewisseld met plotse uitbarstingen van geweld, dat voor die tijd
relatief expliciet was. Eén van de eerste shots toont een hond die
over de verlaten hoofdstraat van het dorp loopt, met een mensenhand
in z’n bek. Later zien we Sanjuro een paar gangsters te lijf gaan –
een arm valt in het zand met het zwaard nog steeds in de hand
geklemd. De samoerai loopt op de plaatselijke kistenmaker af en
zegt: ‘Ze gaan twee kisten nodig hebben. Misschien drie.’ Die
combinatie van actie en galgenhumor vormt nog steeds de basis voor
elke actiekomedie die tegenwoordig uit Hollywood komt, hoewel de
meeste films heel wat minder geraffineerd zijn in de mengeling van
beide elementen.
Akira Kurosawa liet zich voor ‘Yojimbo’ inspireren door de westerns
van John Ford, wat meteen duidelijk wordt uit de stilistiek van de
film: zowat alle belangrijke scènes spelen zich af in de brede
hoofdstraat, waar de beide bendes die het met elkaar uitvechten
dreigend tegenover elkaar gaan staan en een onredelijk lange tijd
naar elkaar staren vooraleer tot actie over te gaan. De wind blaast
het zand op in fotogenieke wolkjes – het enige dat er nog aan
ontbreekt, zijn de tumbleweeds. Een omroeper weet het te melden
wanneer het middag is en neemt daarmee de functie op zich van de
archetypische kerkklok in westernstadjes, die aan de cowboys laat
weten wanneer het high noon is. Alle elementen zijn er, zij het dan
aangepast aan de mythische versie van het 19de eeuwse Japan dat
Kurosawa ons hier voorhoudt. Ironisch dan, dat ‘Yojimbo’ zelf een
remake zou krijgen als western: ‘A Fistful of Dollars’ van Sergio
Leone.
De plot begint wanneer Sanjuro in een onooglijk dorp terechtkomt
waar twee gokbazen allebei de controle willen verwerven over de
bars, prostitutie en kansspelen. Een meedogenloze machtsstrijd is
het gevolg, hoewel een mens zich kan afvragen of het wel de moeite
is – we krijgen nauwelijks vier of vijf personages te zien die niét
bij één van de beide bendes behoren, dus waar die twee clans (de
Seibeis en de Ushitora’s) hun winst vandaan halen, is mij een
raadsel. Sanjuro besluit de twee kampen tegen elkaar uit te spelen
en stelt zichzelf ter beschikking als lijfwacht (“yojimbo”) van de
hoogste bieder. Zijn intrigantenwerk en zijn behendigheid met z’n
zwaard zorgen ervoor dat hij op het einde opgelucht het
strijdtoneel kan verlaten – de beide bendes hebben elkaar
uitgemoord en wat er overblijft… Tja, wat er overblijft is niet
veel. Er is eigenlijk helemaal geen dorp meer op het einde van de
film, maar de smeulende restanten ervan zijn wél honderd procent
bandietvrij.
‘Yojimbo’ is één van Kurosawa’s meest toegankelijke films,
voornamelijk omdat het een variant is op een westers genre en omdat
de hele prent gedrenkt is in ironie: gangsterbaas Seibei krijgt mot
van zijn tirannieke echtgenote. Sanjuro zelf laat zich door het
stadje dragen, verborgen in een doodskist, en geeft ondertussen
instructies: ‘Zet me hier eens neer, ik wil even kijken hoe ze
elkaar aan het uitmoorden zijn.’ Wanneer de samoerai gewond aan de
hut van de enige sympathieke dorpeling aanklopt, een herbergier
genaamd Gonji, denkt deze dat hij op sterven ligt. ‘Ik ga nog niet
dood,’ zegt Sanjuro. ‘Ik moet eerst nog een hele hoop anderen
afmaken.’ Dàt is cool, en dat soort scènes ligt ook helemaal in de
lijn van wat we in Amerikaanse films dikwijls te zien krijgen. Die
laatste regel tekst had rechtstreeks uit een prent met Bruce Willis
kunnen komen. De vervreemding die veel mensen nog steeds voelen
wanneer ze een Japanse film zien (laat staan één in het zwart-wit,
met samoerai en bandieten in de hoofdrollen), verdwijnt dan ook
vrijwel meteen.
De regisseur filmt hier in cinemascope breebeeld, en maakt gretig
gebruik van elke millimeter ruimte die dat beeldformaat hem biedt:
Kurosawa filmt bij de confrontaties tussen de twee bendes
regelmatig van bovenaf, zodat we de hoofdstraat in een wijd
overzichtsshot te zien krijgen. De bendes bevinden zich aan de
uiteindes van zowel de straat als het beeld en naderen elkaar
voorzichtig, langzaam. Als je deze film nu in pan en scan zou zien,
het procédé dat jarenlang werd gebruikt voor videoreleases, waarbij
het beeld wordt verkleind om in een vierkant tv-scherm te passen,
dan zou je niks zien behalve een lege straat, de beide bendes
weggesneden aan de zijkanten. En dat soort ensceneringen zijn er
nog: Kurosawa maakt er een sport van om de bendeleiders, Seibei en
Ushitora, te laten praten met hun mannen, terwijl Sanjuro met een
sluwe grijns toekijkt en luistert. De samoerai houdt zich op de
achtergrond, bevindt zich aan de randen van het scherm, terwijl de
bandietenbendes hun eigen ondergang teweegbrengen. Door het brede
beeld kan Kurosawa in één shot zo’n hele scène tonen: de gangsters
ruziënd, druk gesticulerend in het centrum van het scherm, Sanjuro
met een bedachtzame blik aan de zijkant.
Een al te diepe betekenis zou ik niet meteen gaan zoeken achter
‘Yojimbo’: in de eerste plaats is dit een avonturenverhaal, met een
paar fantastisch geënsceneerde actiestukken en vooral enorm veel
droge humor. Het conflict tussen de oude, traditionele leefwijzen
van de samoerai tegenover de nieuwe tijden die langzaam maar zeker
opkomen vormt een subtiele subtext: één van de mannen van Ushitora
heeft een revolver (het is de eerste keer dat de andere personages
in de film er één zien), en hij luidt daarmee een nieuw tijdperk in
van onberekenbaar, oneervol geweld. Geweld op afstand, namelijk. Om
iemand met een samoeraizwaard neer te steken moet je dichtbij
komen, je tegenstander in de ogen kijken. Wanneer je iemand
neerschiet, kun je rustig twintig meter veraf blijven staan. Die
gedachte zit wel in de film, maar dit is allesbehalve een
diepzinnig, thematisch werk à la ‘Rashomon’ of ‘Ikiru’, de meer cinefiele
uitstapjes van Kurosawa. In de eerste plaats is dit gewoon een
immens onderhoudende, kick-ass actiekomedie, grappig,
toegankelijk en fantastisch in beeld gebracht. Zelfs meer dan
veertig jaar na datum.