
Tot spijt van wie het benijdt: de pek en veren die we met zijn
allen begonnen aan te leggen,nadat de komst van een nieuwe
Oasisplaat werd aangekondigd, mogen weer even opgeborgen worden.
Niet dat de zesde van Manchesters Grootste Muilen een wereldplaat
is geworden, het is evenmin de saaie, oervervelende draak geworden
die we eerder hadden verwacht na de getoondichte valium van
‘Standing on the Shoulder of Giants’ en Heathen Chemistry. Van Frank Vandenbroucke
verwachten we vandaag de dag ook niet meer dat hij plotsklaps
kampioen van België gaat worden; als hij de koers uitrijdt (en dus
de start al haalt) mogen we zéér tevreden zijn.
Noel en Liam Gallagher zijn altijd al een goudmijn geweest voor de
(Britse muziek)pers. Ten tijde van knaldebuut ‘Definitely Maybe’ en
klassieker ‘(What’s the Story) Morning Glory’ werden ze de hemel
ingeprezen en was het hip te dwepen met de vaak gebrouilleerde
broers, maar ook toen het muzikaal bergaf begon te gaan kon elk
rechtgeaard boulevardblad wel enkele mensen voltijds in dienst
nemen om verslag uit te brengen van hun lotgevallen.
De laatste jaren was het ook wat dat betreft een stuk minder.
Ondertussen lopen er immers andere, eveneens (al dan niet tegen wil
en dank) mediagenieke bands in de kijker zoals The Libertines, The
Killers, Coldplay, The Darkness et tutti quanti. Misschien
begon het daardoor wel te dagen bij de Gallagher Inc. dat ook zij
niet onmisbaar waren en dat er dringend wat moest gedaan worden aan
hun muzikale geloofwaardigheid.
Een symptoom van het verval van Oasis was ondermeer het feit dat op
Liam en Noel na, alle oorspronkelijke bandleden op straat werden
gezet. Tony McCarroll, drummer van het eerste uur, mocht na
‘Definitely Maybe’ al beschikken, in ’99 werden bassist Guigsy en
gitarist Bonehead bij het huisvuil gezet en begin vorig jaar werd
tweede drummer Alan White geofferd. Wie dacht dat het pad voor Noel
nu wel geëffend zou zijn om voortaan uitsluitend met volmachten te
regeren, zal raar opkijken als hij de credits ziet van ‘Don’t
Believe the Truth’: van de elf songs zijn er vijf geschreven door
grote broer en drie door ‘baby Gallagher’. (Daar staat dan wel
tegenover dat hij iets vaker mag opduiken achter de microfoon). De
andere drie werden aangebracht door – ongelooflijk maar waar –
bassist Andy Bell (2) en gitarist Gem (1). Glasno(st)asis, wie had
dat ooit verwacht!
Wat ongetwijfeld zal geholpen hebben, is het feit dat de jongens
sinds kort zo goed als clean zijn en door het vaderschap leerden
dat er nog wat anders is in het leven. En zoals zo vaak doet een
beetje zelfrelativering ook hier wonderen, want de zesde
Oasis-plaat is hun beste sinds ‘(What’s the Story) Morning Glory’.
Eén ding is evenwel niet veranderd: de muzikale smaak van de
Gallaghers. Als vanouds moeten de verzamelde werken van The
Beatles, The Stones, The Kinks en andere sixtiesiconen eraan
geloven.
‘Lyla’, de single die al een hele tijd op de radio te horen is,
liet ons nog in het ongewisse: die kan zowel met het zwakste van
één van de eerste platen wedijveren als met het sterkste van de
recentste Oasisvruchten. Van meet af aan waait er echter een zeer
frisse wind doorheen de plaat. Deze keer geen vervelende,
bombastische lappen die ontsproten aan benevelde breinen, maar
vooral veel licht verteerbare kost.
En wat blijkt? De songs die niet werden gecomponeerd door Noel
mogen zonder blozen naast die van het opperhoofd staan. Opener
‘Turn Up the Sun’ van Bell dendert als een ontspoorde TGV de
woonkamer in, terwijl de andere song die hij mocht leveren heel
dicht bij de vroege Oasis staat. Bassist Gem scoort naar verluidt
met ‘A Bell Will Ring’ dan weer erg goed bij Beatles-drummer Ringo
Starr (zoon Zak is overigens de nieuwe drummer): het nummer begint
gezapig om ten slotte open te barsten als een rijpe zweer.
Ook de Liam-tracks mogen gehoord worden: geen beschamende ‘Little
James’-toestanden meer (of hoe heette dat liedje voor zijn zoontje
ook weer?), maar catchy, uptempo popsongs als ‘Love Like a Bomb’,
het korte maar kordate ‘Meaning of Soul’ en vooral het knap
opgebouwde ‘Guess God Thinks I’m Abel’. En wat heeft Noel daar
tegenover gesteld? Het leuke ‘Mucky Fingers’ (een neefje van
‘Waiting for My Man’ van de Velvets), het uitstekende ‘Part of the
Queue’ dat ‘Golden Brown’ van The Stranglers combineert met iets
van XTC, ‘The Importance of Being Idle’ dat ons terugslingert in de
tijd, richting ‘Definitely Maybe’. Ook ‘Lyla’ is van Noel, net als
afsluiter ‘Let There Be Love’, een duet zowaar tussen de broers.
Een tweede ‘Champaign Supernova’ zit er misschien niet meteen aan
te komen, maar het is alleszins een passend slot voor deze al bij
al geslaagde plaat.
Besluit: ‘Don’t Believe the Truth’ is niet de stinker geworden
waarvoor mocht gevreesd worden. Dat op zich is al een hele
overwinning. Deze zesde Oasisplaat is vooral de eerste sinds
‘(What’s the Story) Morning Glory’ die beter is dan haar
voorganger. Maar indien de jongens niet opnieuw gaan zweven zit een
evenaring van die classic uit 1995 er misschien wel in!