Het zou het orgelpunt worden van Les Nuits Botanique, maar het werd meer. Arcade Fire bracht ons zondag het concert van het jaar. Hun plaat mag dan al Funeral heten, dit concert was levensbevestigend.
Bombast, pathos, theater, … dat het opnieuw mag bewezen het succes van Rammstein en Within Temptation al langer, nu raken ook de meer alternatieve sferen geïnfecteerd. Vorig jaar toonden The Dresden Dolls al aan dat al dat toneel niet per sé fout hoeft te zijn, met Antony en Arcade Fire nestelden twee niet geheel van pathos gespeende platen zich in onze voorlopige top drie van het jaar. Afgelopen week stonden beiden op Les Nuits Botanique en bewezen ze dat het van daaruit twee richtingen uitkan: schroefde Antony zijn pathetiek op de planken wat terug, Arcade Fire trok in de Cirque Royale volledig de kaart van de theatraliteit.
Dat er enige anticipatie in de lucht hangt als het gaat om Arcade Fire, is een eufemisme dat zelfs de meest seksschuwe Jezuïet een beetje flauw vindt: hun debuut Funeral werd al een half jaar voor de Europese release de hemel ingeprezen dankzij Amerikaanse websites, het concert op Les Nuits moest verplaatst van de Orangerie naar de Cirque Royale wegens een te grote vraag naar tickets. Het was een perfecte zet: nergens anders dan in deze setting kon een band als deze zo schitteren.
Met opener “Neighborhood 2 (Laïka)” wordt het podium stormenderhand ingenomen. Frontman Win Butler smijt zich met hart en ziel in de strijd, de verrukkelijke Régine Chassagne gordt de accordeon om, en in een hoek van het podium geven twee percussionisten van jetje als een stel guitige Quick en Flupkes. Ze zullen er niet mee ophouden tot ze er in afsluiter “Rebellion (Lies)” helemaal over gaan.
Kernwoord is “overgave”. Geen nood dat er wat technische mankementjes zijn, het geluid niet honderd procent: de groep geeft alles en krijgt dan ook een open doekje terug. Dit is: feest. Maakt niet uit dat Funeral opgedragen is aan maar liefst negen doden, de nummers zijn hier niet meer of minder dan levendig. Dat is nog het best van al voelbaar in dat geweldige “Neighborhood 1 (Tunnels)” wanneer het talrijke publiek hart en longen uitzingt, Butler’s snaar breekt en hij toch alles blijft geven. Niet alleen de performance, ook de beleving is van een kippenvelverwekkende intensiteit.
Voortdurend switchen de acht bandleden van instrument. Nu eens contrabas, dan weer percussie, om daarna weer de gitaar ter hand te nemen. Of zoals de uiterst poppige (nog één zo’n adjectief en we nemen een koude douche) Régine: van accordeon over drums naar toetsen om te eindigen bij zang. Wat overheerst in deze breed georkestreerde muziek: speelsheid. Deze groep ademt leven uit, hier klopt alles.
Arcade Fire op haar best is als een rugbyspeler die resoluut op doel afloopt, alles omverstormend: gaand om te veroveren. Als een stormram beukt het stuiterende “Neighborhood 3 (Power Out)” met zijn hoekige ritmes het publiek in. Wie nog niet bekeerd was, is het nu. “The power’s out in the heart of man” klinkt het uit één keel en als een ontkenning van de feiten. Butler geeft nu alles, duikt het publiek in. De band gaat naadloos over in een orgastisch “Rebellion (Lies)”.
Als bissen krijgen we “Wake Up” dat met een disco-achtige finale is gezegend en het door Chassagne gezongen “In The Backseat”. Ter afsluiting trekt de groep in processie het publiek in. Zeiden we iets over theatraliteit? Het klopt, net als al de rest aan deze band. Zelfs de vogelkooi die in de basdrum is ingebouwd (geen idee of het van Gaia mag, maar lààt het) is gewoon juist.
De laatste tijd steken meer en meer Canadese bands de oceaan over, in die mate dat er langzamerhand sprake is van een invasie. Als dat al zo is, dan was wat Arcade Fire zondag voor elkaar bracht niet meer of minder dan de Blitzkrieg. Dit was overrompelend en hartverwarmend. Als de band tegen Pukkelpop nog altijd éénzelfde bezieling aan de dag legt, is verzet nutteloos. Arcade Fire wordt groot.