It’s prog, but not as we know it. Welkom in de wereld van Arcade Fire waarin alles zigzagt en op elkaar wordt gestapeld tot een emotionele splinterbom. Wie Funeral binnengaat, betreedt een vreemdsoortige wereld waarin alles nét iets anders is.
Het verhaal is ondertussen voldoende doorgesijpeld: het koppel Win Butler en Régine Chassagne begint een groep met onder andere Butlers broer William en multi-instrumentalist Richard Reed Perry. Bij het opnemen van wat uiteindelijk Funeral zal worden, loopt de cast echter op tot een vijftien man. Zo springen enkele leden van A Silver Mt. Zion de hun toch zo vertrouwde Hotel2Tango-studio binnen voor wat strijkers. En toch wordt het geen al te vrolijke bedoening: tijdens het opnameproces verliezen verschillende muzikanten naaste familieleden.
Niet dat al die sterfgevallen het tot songmateriaal schopten — op het overlijden van Chassagnes grootmoeder na. Noem het vooral geen conceptalbum: meer dan een collectie songs is het niet, zo waarschuwt Butler. Over Funeral hangt niettemin een bijzondere intensiteit en urgentie.
Een ondergesneeuwde wereld, daarmee wordt de toon gezet. "Yeah, I’ll dig a tunnel. From my window to yours", zingt Win Butler met die love-it-or-hate-it-stem terwijl rond hem piano op gitaar op drum wordt gestapeld. En zo blijft dat voor de volgende vijftig minuten. Funeral is zo’n plaat die lijkt los te staan van de realiteit en als in een sneeuwbel een eigen emotioneel landschap creëert. Ons doet ze wat denken aan die Monty Pythonanimaties met uitgeknipte prentjes. Maar dan een dramatische variant.
Bij Arcade Fire zit werkelijk elk gaatje volgeplamuurd en in elk hoekje van de kamer is beweging waar te nemen van accordeon, xylofoon, en wat nog meer. Het tekent voor een druk, maar aanstekelijk album. We horen echo’s uit alle mogelijke tijdvakken, het geheel klinkt absoluut now. Waar wij na lang tobben bij uitkwamen: een frontale botsing tussen het orkestrale drama van de Constellationstal met een strakke postpunkritmesectie.
Opdat we elkaar goed zouden verstaan: het is niet omdat dat magistrale "Neighbourhood 1 (tunnel)" op dat radioprogramma is gedraaid, dat deze plaat pure Duystermuziek zou bevatten: Funeral komt pas tot — eh —leven bij een stevig volume. Dan dreunt het onstuitbare "Neighbourhood 3 (Power Out)" pas echt met stuiterende tred door de boxen, terwijl ook de onweerstaanbaar hamerende piano van "Rebellion (Lies)" steviger is dan het gemiddelde zondagavondvreten.
Er zit Talking Heads in deze muziek (niet voor niets trad de groep al op met David Byrne), maar net zo goed Mercury Rev of de drukte van Flaming Lips. En zelfs disco. Verslijt ons voor gek, noem ons Carl Huybrechts: in het tweede deel van "Crown Of Love" kunnen wij niet anders dan dezelfde combinatie van strijkers en beats horen als in John Miles’ afgrijselijke "Music". En weet u wat? In deze context is dat perfect aanvaardbaar.
Live schijnt het allemaal nóg geweldiger te zijn en we zijn niet helemaal zeker of we dat wel zullen aankunnen. We gaan het in elk geval toch proberen: "mei" en "Botanique", vertrouwde Butler ons bij het interview alvast toe, de woorden "les nuits" puzzelen we er zelf aan vast. Maar laat dat louter speculatie zijn. Het is nog maar februari en ze smijten hier alweer een plaat van het jaar binnen. Als het zo doorgaat wordt dat weer minstens een top 20 aan het eind.