Lieven Debrauwer is nog maar aan z’n tweede lange film toe, maar nu
al zijn sommige mensen ervan overtuigd dat het nodig is om van zijn
naam zowaar een adjectief te maken: wat het precies betekent om een
film Debrauweriaans te noemen, daar zijn we nog niet
helemaal uit, maar de termen “oubollig”, “belegen” en
“heikneuterig” zullen in ieder geval terug te vinden zijn in de
definitie. ‘Confituur’ is alleen maar gemaakt voor die mensen die
‘Pauline en Paulette’ toch zó’n
schoon filmke vonden – een middagvoorstelling van deze prent, dan
een pateeke met koffie in de Fouquet’s en ’s avonds naar de nieuwe
show van Helmut Lotti. Het leven kan mooi zijn, hoor ik deze mensen
al van tussen hun vals gebit verzuchten. Jaja, maar laat mij
erbuiten, alstublieft.
In feite heeft Debrauwer hier ‘Pauline
en Paulette’ nog eens dunnetjes overgedaan: ditmaal treffen we
Marilou Mermans aan als Emma, een huisvrouw die al jaar en dag
getrouwd is met Tuur (Rik Van Uffelen), een schoenmaker die door
het spuuglelijke decor schuifelt alsof hij auditie doet voor de
sequel op ‘Dawn of the Dead’. Nadat
het hele dorp is komen opdagen voor “de jubilee” van Emma en Tuur
(waarschuwing: deze feestelijkheden gaan gepaard met een optreden
van de plaatselijke harmonie), besluit Tuur schijnbaar dat hij er
genoeg van heeft. Nog terwijl zijn eega een eigenaarde kruising
tussen de macarena en de vogeltjesdans staat uit te voeren in een
nabijgelegen feestzaal, pakt de stoïcijnse man z’n biezen en
vertrekt naar de woning van z’n zuster Josée (Chris Lomme), die hij
sinds lang niet meer gezien heeft. Emma blijft alleen achter met
Gerda (Viviane De Muynck), de andere zuster van Tuur, die vanuit
haar oneindig ziekenbed alles en iedereen op een dictatoriale
manier commandeert en schoffeert. Aanvankelijk is Emma verloren
zonder haar man, maar gaandeweg ontdekt ze dat ze meer kan dan
enkel potjes confituur maken. Voor het eerst in God weet hoeveel
tijd neemt ze de controle over haar eigen leven weer in handen.
Right on!
Laat hier niemand zeggen dat Lieven Debrauwer geen visuele stijl in
z’n film kan leggen: oké, hij beweegt z’n camera nooit, oké,
z’n kadreringen zijn over de hele lijn ongeïnspireerd en voor de
hand liggend (typerende dialoog tussen Debrauwer en z’n chef
camera: ‘Waar zal ik ‘m vandaag eens zetten, Lieven?’ – ‘Ach, zie
maar dat het een beetje symmetrisch is en dat de koffiedame er niet
over struikelt.’ – ‘Will do.’), oké, je krijgt de hele tijd
lang de indruk dat je naar een pretentieus tv-programma zit te
kijken, mààr, beste mensen, wat de sets en kostuums betreft heeft
meneer Debrauwer een werkelijk uniek talent. Hoe kan het ook
anders, als je er in slaagt om zo’n consequente politiek van kitsch
en slechte smaak door te voeren? Het huis van Emma en Tuur is
opgetrokken uit bloemetjesbehang, een toile cirée (zo’n
plastic tafellaken) op de koffietafel, zware meubelen en
sanseveria’s voor de ramen. Dat van Josée is zo mogelijk nog
hallucinanter: heel dat ding is namelijk opgetrokken uit schelpen,
in die mate zelfs dat je op elk moment verwacht de kleine
zeemeermin te zullen zien binnenlopen. Ik had de hele tijd zo’n
beeld in m’n hoofd van Debrauwer die door z’n viewfinder keek, om
dan te besluiten dat het nog nét niet lelijk genoeg was – ‘Hebben
we ergens nog iets liggen in bladgoud of met bloemen erop? Work
with me, people!’
Dat allemaal om u een verhaal te vertellen over enkele personages
die maar niet tot leven willen komen. Van Tuur komen we nooit te
weten waarom hij nu eigenlijk van huis is weggelopen (hoewel,
gezien het interieur waar hij al jarenlang in heeft moeten wonen,
kunnen we ons beter afvragen waarom het zo lang geduurd heeft) –
Rik Van Uffelen heeft nauwelijks tien woorden te zeggen in de hele
film en wanneer hij dan toch in beeld komt, ziet hij er ronduit
gedrogeerd uit. Gerda, de zieke zuster die in haar bed de hele
wereld aan zich wil onderwerpen, is een karikatuur van een
rotslecht karakter, die àl haar dialogen uit volle borst
uitschreeuwt, tot je jezelf gaat afvragen waarom Emma al lang
geleden niets in dat kreng haar eten heeft gedraaid om er een eind
aan te maken. Josée wordt verondersteld lesbisch te zijn, denk ik,
maar Debrauwer is natuurlijk een veel te braaf jongetje om die
insinuaties enigszins tastbaar te maken – ze woont in ieder geval
samen met een andere vrouw, maar in een film van deze regisseur zal
elke vorm van erotische spanning waarschijnlijk altijd beperkt
blijven tot handjes vasthouden en samen koffie slurpen. Blijft daar
nog Emma zelf, van wie we enkel te weten komen dat ze over de loop
van de film een zeker plezier in het leven herontdekt – het gevoel
om eindelijk op eigen benen te staan, is bijzonder krachtig en we
zijn getuige van de veranderingen in haar karakter, door de manier
waarop ze naar het einde van de film toe, steeds breder gaat
glimlachen. Dat is dan diepgang. Marilou Mermans doet moedig haar
best om toch nog een geloofwaardig personage neer te zetten, maar
wie kan er nu opboksen tegen een scenario dat zo trots is op z’n
eigen oppervlakkigheid?
Een mens kan haast niet anders dan zich afvragen in wat voor
parallel universum die Lieven Debrauwer eigenlijk leeft – zijn hele
film speelt zich af in het één of ander dorpje waarvan we nooit
méér te zien krijgen dan die éne straat waarin Tuur zijn
schoenmakerij heeft. We horen andere personages met een gevoel van
ontzag spreken over “’t stad” – aah, de grote stad, dat oord des
verderfs, waar menselijke emoties niet meer bestaan en karren die
zich voortbewegen zonder behulp van paarden kleine kindertjes
omverrijden. Debrauwer moet er niets van weten – nee, dan liever de
kleine winkel in het kleine dorpje, waar alles nog is zoals het
hoort, waar de potten confituur nog met zo’n wit-rood geblokt lapje
stof worden afgesloten en worden betaald met Belgische franken.
Waar de sanseveria’s voor de ramen staan, de pyjama’s gestreept
zijn en op zondag de harmonie komt spelen. Debrauwer, zelf pas 35,
komt uit deze film naar voren als iemand die te jong is om zich “de
goeie ouwe tijd” te herinneren, maar er wél constant over zit te
memmen hoeveel beter die tijd was. Hilarisch hoogtepunt daarvan:
Emma en haar dochter (Ingrid De Vos) die aan het strand bij
zonsondergang een lieflijk ”k Heb de zon zien zakken in de zee’
aanheffen.
Tom Barman, Erik Van Looy en Felix Van Groeningen maar proberen om
de Vlaamse film een beetje schwung mee te geven, en dan krijg je
dit hier binnen: een film die niet alleen zelf geen greintje
schwung bevat, maar nog in staat zou zijn om iedere prent waarvoor
dat wel het geval is, in de hoek te zetten en zonder eten naar bed
te sturen. Laat ons eerlijk zijn: een nieuwe film van Lieven
Debrauwer is zoiets als een voetbalmatch tussen Brecht en St. Job –
er zullen vast wel mensen zijn die er graag naar gaan kijken, maar
wie kan het uiteindelijk één reet schelen?
http://www.confituur.net/