



Of, voor wie er graag de Engelse titel bijkrijgt: ‘The Motorcycle
Diaries’. Walter Salles, de Braziliaanse regisseur die enkele jaren
geleden bekendheid verwierf met ‘Central Do Brasil’, biedt ons een
warmbloedige, nostalgische blik op de jonge jaren van professioneel
revolutionair Ché Guevara (zijn gelijkenis hangt nog steeds
idealistisch te wezen in talloze studentenkamers overal ter
wereld), en scoorde daarmee gaandeweg een groot succes in het
festivalcircuit. Gefinancierd met grotendeels Amerikaans geld
(Robert Redford staat op de aftiteling als één van de executive
producers), heeft Salles hier een film gemaakt die politieke
connecties zoveel mogelijk uit de weg gaat, om zich in de plaats
daarvan te concentreren op de vriendschap tussen de twee
hoofdfiguren en de (haal nù uw zakdoek maar al boven) persoonlijke
groei van Guevara.
In 1952 is Guevara, die toen nog gewoon rondliep met de voornaam
Ernesto, een student medicijnen die, vooraleer zijn studies af te
maken, besluit om een stukje van de wereld te gaan bekijken. Samen
met zijn vriend Alberto Granado, een biochemicus, kruipt hij op een
gammel motorfietsje om een tour te maken van Latijns-Amerika. Hun
tocht voert hen van Argentinië via Chili en Peru naar Venezuela,
waarbij ze onderweg kennismaken met de plaatselijke bevolking:
meestal arme mensen, die genadeloos worden uitgebuit door hun
werkgevers en gewoonlijk niet eens durven klagen over hun
levensomstandigheden. Wanneer Ché en Alberto vervolgens gaan werken
als vrijwilligers in een kliniek voor leprapatiënten, wordt het
steeds duidelijker waar Guevara’s communistische ideeën hun
oorsprong vonden.
Salles maakt hier een film die, zeker met het oog op een release in
de VS, bijzonder veel mogelijkheden tot controverse openliet. Ché
Guevara was een communist, hij hielp in 1959 Fidel Castro in het
zadel als president van Cuba en sprak zich later uit tegen de
betrokkenheid van de VN (en in het bijzonder Amerika) bij de moord
op Lumumba in Kongo. Een tekst aan het einde van de film stelt
onomwonden dat de CIA verantwoordelijk was voor zijn dood in 1967.
Enfin, u begrijpt dat een film over deze persoon in deze tijden,
niet bepaald zonder risico is. Salles probeert dat op te lossen
door in de eerste plaats al geen film te maken over het actieve
politieke leven van Guevara. We zien hoe hij tot zijn overtuigingen
komt, maar de regisseur gaat nergens op een zeepdoos staan om het
communisme te prediken.
Wat dat betreft zitten er een aantal scènes in ‘Diarios…’ die de
toon van de prent zeer goed weergeven: neem bijvoorbeeld een scène
waarin Guevara en Granado er getuige van zijn hoe ’s ochtends
arbeiders worden uitgekozen voor werk in een mijn. Diegenen die het
geluk hebben gekozen te worden, mogen zich twaalf of veertien uur
lang gaan kromwerken voor een aalmoes. De anderen hebben helemaal
niets. Salles toont dat wel, maar hij hamert niet op dat punt om
het toch maar duidelijk te maken – het is voldoende dat we dat
zien. Later, in de kliniek, zien we hoe een ietwat tirannieke
roedel nonnen de plak zwaait over de leprozen – wie niet naar de
misvieringen komt, krijgt geen eten van hen. In andere films had
dat wellicht aanleiding gegeven tot een ernstig conflict, waarin de
politieke agenda van de film duidelijk naar voren werd geschoven.
Hier niet. Het punt is gemaakt, en daarmee uit. Dat soort van
subtiliteit siert de film, vooral omdat we uiteindelijk wel
eindigen op een punt waar we Guevara’s standpunten kunnen begrijpen
– als je ziet hoe die mensen worden leeggezogen door een emotieloos
kapitalistisch systeem, wordt het plots erg makkelijk om in te zien
waar de aantrekkingskracht van het communisme lag.
Voor een belangrijk deel gaat ‘Diarios…’ echter ook gewoon over
twee mannen die samen op reis gaan, met alle gevolgen vandien. Ze
vallen meer van hun brommer af dan dat ze erop blijven zitten, hun
tent waait weg en hun geld raakt op, zodat ze al hun mannelijke
charmes in de strijd moeten leggen om toch maar een maaltijd en
onderdak af te trochelen van de mooiste vrouwen die ze zo meteen
kunnen vinden. Er spreekt enorm veel sympathie uit de dynamiek
tussen Guevara en Granado, je gelóóft dat die twee personages
elkaar al lang kennen. Rijzende ster Gabriel Garcia Bernal
(‘Amores Perros’, ‘Dot The I’) timmert lustig verder
aan de weg en bewijst eens te meer dat hij voldoende charisma in
huis heeft om het in flessen van twee liter te verkopen via e-bay.
Ik las ooit een Amerikaanse recensie van ‘Y Tu Mama Tambien’, waarin Bernal
beschreven werd als een ‘Latijns-Amerikaanse Edward Norton’. Een
mens zou het nog bijna gaan geloven.
Natuurlijk is niet alles rozengeur en manenschijn – ongeveer
halverwege de film kon ik me niet van de indruk ontdoen dat het
tempo er begon uit te gaan. Na pakweg een uur kijk je op je
horloge, en je vraagt je echt af waarmee ze dat tweede uur nog gaan
vullen. Meer van hetzelfde? Dan arriveren de reizigers echter in de
kliniek, en de film vindt z’n tweede adem, het ritme komt terug op
gang. Buiten die langdradigheid zit er bovendien nog een scène aan
het einde, waar in gigantische neonletters het woord “symbool” op
geschreven staat – Guevara zwemt een rivier over, waarbij hij de
dokters en de mooie mensen achter zich laat om zich bij de zieken
te voegen, de verstotenen. Mooi hoor, maar het lag er voor mijn
part net iets té dik op. Het leuke aan symboliek is dat je ernaar
moet zoéken. Wanneer de regisseur er praktisch bellen en toeters
opzet opdat we het toch maar zouden begrijpen, is de lol er al snel
af.
Maar goed, ‘Diarios De Motocicleta’ is en blijft een zeer fijn
filmpje, goed geacteerd en knap in beeld gezet. De mens achter de
mythe – het is een afgezaagd gegeven, maar in dit geval klopt het
wel.