‘Annie Hall’ is wat elke romantische komedie zou zijn in een
perfecte wereld: oprecht geestig, inzichtrijk en intelligent.
Misschien heeft het er wel wat mee te maken dat Woody Allen z’n
film maakte voordat mensen als Meg Ryan en Julia Roberts het genre
herdefiniëerden tot de voorspelbare, muffe eenheidsworst die het nu
is. Met de notenswaardige uitzondering van een paar onafhankelijke
geesten (denk maar aan P.T. Anderson met ‘Punch-Drunk Love’), zijn alle romantische
komedie’s, zelfs de beste in het genre, immers essentieel hetzelfde
geworden. Steeds weer diezelfde personages, steeds weer diezelfde
belegen situaties en voor de hand liggende grappen. Niet zo in
‘Annie Hall’, misschien Allens beste film (hoewel ik twijfel tussen
deze, ‘Manhattan’ en ‘Crimes and Misdemeanors’). In een normale
komedie wordt er naar het punt toegewerkt waarop onze held en
heldin elkaar in de armen vallen en begeleid door een hysterisch
orkest een fotogenieke kus met elkaar delen. Allen begint in feite
vanaf dat punt en kijkt dan hoe het verdergaat. En zijn observaties
zijn vaak ronduit hilarisch.
Van een echte plot is er eigenlijk geen sprake: comedyschrijver
Alvy Singer (Allen) is het typische Woody Allenpersonage zoals we
dat hebben leren kennen over de jaren: een hypochonder die alle
mensen om zich heen met een nooit aflatend scepticisme en cynisme
bekijkt, maar ondertussen zo neurotisch is als de pest. Op een dag
leert hij Annie Hall kennen (Diane Keaton), zij worden verliefd en
gaan samenwonen. Maar de vraag blijft of Singer zal kunnen leren om
te genieten van het leven en van z’n relatie. Gaandeweg probeert
Allen zijn zegje te doen over relaties in het algemeen en de manier
waarop we het allemaal, als hamsters in een rad, steeds maar
blijven proberen hoewel we in feite weten dat het gedoemd is om te
mislukken – je blijft lopen in dat rad, omdat je maar nooit weet.
Misschien geraak je ooit eens ergens.
Annie Hall is overigens een variant op de echte naam van Diane
Keaton – haar echte familienaam is Hall, en schijnbaar noemen haar
vrienden haar steeds Annie. De film is in de eerste plaats een
liefdesbrief van de regisseur aan z’n muze – Allen en Keaton hadden
op het moment van filmen echt een relatie en je ziet die oprechte
emotie er steeds doorheen schijnen. De mooiste momenten in ‘Annie
Hall’ waren geïmproviseerd: de beruchte scène waarin Alvy en Annie
proberen om een kreeft te koken en het beest laten vallen,
bijvoorbeeld. Wat je daar ziet, zijn twee mensen die zich echt bij
elkaar op hun gemak voelen en die samen plezier aan het maken zijn,
terwijl de cameraman ietwat wanhopig probeert om het allemaal mooi
in beeld te brengen. Er straalt een oprechtheid uit van ‘Annie
Hall’ die in andere romantische komedies vaak ontbreekt – alle
gladde, afgelikte conventies worden vermeden, om plaats te maken
voor simpele, maar rake observaties.
Neem bijvoorbeeld de manier waarop Annie in het midden van de nacht
naar Alvy belt omdat er een spin in haar badkamer zit. Of een
simpele scène waarin ze samen op een bankje in het park andere
mensen zitten te bekijken en hun commentaar te geven. Herkenbaar?
Geloofwaardig? Reken maar.
Maar wat Allen interesseert, is niet zomaar om twee gelukkige
mensen bij elkaar te zien – in de eerste plaats wilt hij erachter
komen door welke waanzin we allemaal af en toe gegrepen worden
wanneer we proberen om een relatie op te bouwen. Een romantische
komedie van Woody Allen is er doorgaans niét één waarin de
hoofdpersonen op het einde bij elkaar blijven – daar gelooft Allen
niet in, in mensen die voor altijd samen blijven en voor altijd
gelukkig zijn met elkaar. Op z’n best is hij ervan overtuigd dat je
een paar leuke momenten kunt hebben, en dat dat op zichzelf al de
moeite is om het toch maar steeds te blijven proberen. En dat is
dan een happy end à la Woody Allen: dat de personages op het einde
nergens spijt van hebben, en met goeie herinneringen aan elkaar
terugdenken. Dat ze iets geleerd hebben uit hun ervaringen, uit hun
relatie.
Op een bepaald moment gaat hij het, in z’n wanhoop, simpelweg
vragen aan schijnbaar willekeurige mensen op straat: ‘Hoe doen
jullie het? Hoe laten jullie je relatie werken?’ Onder de
antwoorden bevinden zich pareltjes als: ‘Wij gebruiken een groot,
vibrerend ei.’ Geestig, maar het punt is: niemand weet het.
Allens komische timing is zelden beter geweest dan hier: ‘Annie
Hall’ bevat een aantal van z’n beste one-liners, zoals: Alvy na
seks met Annie: ‘Nog nooit zoveel plezier gehad zonder te lachen’.
Of: ‘Marihuana. De illusie dat het een blanke vrouw in Billie
Holliday zal veranderen.’ In de leukste scène zien we Alvy en Annie
een eerste, voorzichtig gesprek aanknopen, terwijl de ondertiteling
hun gedachten weergeeft – wat ze zeggen is volstrekt banaal, maar
die angstige gedachten, wat denkt hij/zij van mij, zijn geweldig
goed getroffen.
Op z’n best kan Woody Allen kleine, pretentieloze films maken die
op de één of andere manier boven hun eigen kleinschaligheid
uitstijgen en zowaar een extra betekenis krijgen. Wanneer hij echt
probéért om een betekenisvolle prent in elkaar te steken, gaat hem
dat doorgaans minder goed af (denk maar aan het nogal pompeuze
‘Shadows and Fog’). ‘Annie Hall’ is één van Allens grappigste, maar
ook één van z’n scherpste films, waarin de vraag “waarom blijven we
in die mallemolen van romantische relaties meedraaien” een
bitterzoet antwoord krijgt: omdat we het niet kunnen laten.