Stanley Kubrick heeft lange tijd rondgelopen met plannen voor
een Napoleonfilm – nadat hij ‘2001’
had afgewerkt, spendeerde hij een jaar aan het scenario, het zoeken
naar locaties en het casten van de acteurs. Maar vanwege financiële
redenen werd het project voortijdig afgeblazen. Kubrick bleef
achter met een immense hoeveelheid research over de periode en nog
steeds de wens om een kostuumdrama te maken. Die wens wordt
tegenwoordig vaak toegeschreven aan de slechte ervaringen die
Kubrick had gehad tijdens het maken van ‘Spartacus’ – hij wilde wraak nemen op het
genre, door ditmaal wél zijn eigen film te maken, die hij helemaal
onder controle had. Een film die duizendmaal beter was dan ‘Spartacus’, dat spreekt voor zich.
Na het falen van ‘Napoleon’ ging Kubrick dan maar ‘A Clockwork
Orange’ maken. Eens die film, in een golf van controverse, de zalen
bereikte, besloot hij alsnog een historische film te maken waarvoor
hij zijn research zou kunnen gebruiken, en hij begon dan ook
literaire werken uit ruwweg die periode op te zoeken om een
bronverhaal te vinden. ‘The Luck Of Barry Lyndon’ was een relatief
onbekende roman van William Makepeace Thackeray, die veel beter
bekend was voor zijn epos ‘Vanity Fair’. In 1975 kwam Kubricks
verfilming uit.
Barry Lyndon, hier gespeeld door Ryan O’Neal (destijds een grote
ster), is een Ierse jongeman uit een verarmde familie die
schijnbaar zijn hele leven slijt met een troosteloze blik op z’n
gezicht. Na een duel met een Engelse officier is hij verplicht om
te vluchten uit zijn thuisstadje, en gedurende de volgende drie uur
zien we hem diverse pogingen ondernemen om het fortuin te vergaren
dat volgens hem de enige garantie op geluk zal bieden. Hij wordt
overvallen door struikrovers, gaat in het leger en vecht mee in de
Pruissische oorlog, deserteert, wordt opgepakt en verplicht dienst
te doen als spion, hij wordt een beroepsgokker die de mensen
bedriegt waar ze bijstaan en uiteindelijk kiest hij voor de
ouderwetse weg naar de kassa: hij trouwt met een rijke dame, Lady
Lyndon.
Die samenvatting, die overigens enkel de eerste helft van de
film bestrijkt, belooft op het eerste zicht een avonturenfilm, vol
actie, heldendaden en suspense, maar dat is dan buiten het ijzig
rustige tempo gerekend dat Kubrick erop nahoudt. De regisseur wilde
hier een periodefilm maken die niet alleen visueel de achttiende
eeuw tot leven wekte, maar ook emotioneel. De meeste films kijken
met een duidelijk hedendaagse mentaliteit naar het verleden.
Kubrick wilde een film maken die de grenzen van die verleden tijd
niet doorbreekt. Een film die in feite in die tijd gemaakt had
kunnen worden, indien men toen al film had. Net zoals de
schilderijen die hem inspireerden vanuit die tijd over die tijd
praatten, wilde hij dat doen in ‘Barry Lyndon’. Waar dat in de
praktijk op neerkomt, is dat de film aan een tergend langzaam tempo
voorbijschrijdt. Het is een zeer statische prent, waarin alle
elementen die eventueel een opwindend avontuur hadden kunnen
vormen, naar de achtergrond verdrongen worden. Het leven toen ging
langzaam, voor alles was er een uitgebreide etiquette, de manier
van converseren, van dagelijke interactie, was heel wat formeler
dan nu. En dat alles vertraagt het tempo tot een slakkegangetje.
Neem bijvoorbeeld een scène vroeg in de film, waarin Barry
overvallen wordt – zijn belager spreekt hem zo beleefd, omstandig
en formeel aan dat het bijna lijkt alsof er een zakelijke
transactie tussen twee heren wordt afgehandeld. En zo zijn we –
letterlijk – weer vijf minuten verder in de film, voor een
gebeurtenis die naar de maatstaven van elke hedendaagse
avonturenfilm nauwelijks één minuutje zou mogen duren.
Dat tot leven brengen van de periode uit zich uiteraard het
duidelijkst in de visuele vormgeving ervan – ‘Barry Lyndon’ is
Kubricks meest visueel uitgepuurde film. Er is een speciaal soort
van lef voor nodig om in een verhaal dat zich in de 18de eeuw
afspeelt, continu gebruik te maken van een zoomlens, maar dat is
wel wat hij doet. En het voelt niet geforceerd aan, omdat hij in
zijn kadrering altijd trouw blijft aan de periode. Hij vertrekt en
eindigt altijd bij een symmetrisch beeld dat je zo uit de film zou
kunnen knippen en aan de muur zou kunnen hangen. Bovendien
gebruikte Kubrick een speciale lens, oorspronkelijk ontworpen door
NASA voor fotografie in de ruimte, waarmee hij bij louter
kaarslicht kon filmen. Dat was de eerste keer dat dat iemand lukte
en hoewel deze veeleisende technieken Kubricks medewerkers vaak
waanzinnig maakten van frustratie, is het resultaat ronduit
adembenemend. Kubrick toont zich hier een meesterlijke verteller
van visuele verhalen – hij introduceert zelfs een verteller in het
verhaal, die op een droog toontje de plotpunten samenvat waar dat
nodig is, zodat hij minder reguliere dialoog zou moeten invoegen.
Kubrick wil hier geen dialogen gebruiken waar dat niet absoluut
noodzakelijk is: de visuele ervaring moet centraal staan.
Het gevolg van dat alles was dat ‘Barry Lyndon’ aanvankelijk als
een klinische, ijskoude film werd ervaren, langdradig en saai. Bij
een eerste visie kan dat lijzige tempo inderdaad storend werken,
maar zoals wel meer Kubrickfilms, is ook dit er eentje om meerdere
keren te bekijken. De schoonheid van de beelden, het vindingrijk
gebruik van de muziek en de emotionele spanning die hier en daar
tóch naar boven komt (zo melkt Kubrick schaamteloos de dood van
Barry’s zoontje uit tot een ellenlange scène), bekruipen je
langzaam maar zeker.
Ryan O’Neal is één van de weinige acteurs die zodanig
getraumatiseerd was door zijn moeizame samenwerking met Kubrick,
dat hij er nog steeds niet graag over praat. Wanneer hij dat wel
doet, heeft hij niet veel positiefs over de film te zeggen. Hij
werd door de regisseur continu verplicht om minder te geven, om nog
onderkoelder te gaan spelen, tot er helemaal niets meer overbleef.
Dat understatement werd een stijl apart voor Kubrick, net zoals hij
er in andere films niet bang van was om zijn acteurs schaamteloos
te laten overacteren (kijk maar naar Jack Nicholson in ‘The Shining’). Kubricks motto was: it
may be real, but is it interesting? Hij wilde tegen deze tijd
in zijn carrière al lang geen strikt naturalistische
acteerprestaties meer – hij wilde iets dat bijna realistisch leek,
maar het nét niet was.
Over de loop der jaren is voor ‘Barry Lyndon’, net als voor
zovele Kubrickfilms, een zekere herwaardering gekomen. Mensen
bekijken hem opnieuw, ontdekken dingen die ze eerder niet zagen en
de algemene mening verschuift. Voor ‘The
Shining’, ‘Full Metal Jacket’,
en tegenwoordig ook al een beetje voor ‘Eyes Wide Shut’ gebeurde hetzelfde. Dit
statische portret van het leven van een immorele bedrieger in de
18de eeuw blijft een minder bekende Kubrick, maar niettemin een
volbloed Kubrickfilm.