"Het is bijna dag op dag tien jaar geleden dat ik hier voor het eerst stond, en ik weet nog precies welk nummer ik toen als eerste speelde", herinnert Greg Dulli zich halverwege het concert en tot groot jolijt van het publiek snijdt hij "If I Were going" aan, het openingsnummer van die onverslijtbarere klassieker Gentlemen. Toch werd het geen Golden Oldies-show, en dat was eigenlijk ook niet echt nodig: met Blackberry Belle heeft Dulli een plaat afgeleverd die zonder blozen bij het oeuvre van zijn vorige groep mag aansluiten.
Direct na die kleine excursie in Afghan Whigs-land is het dus back to business met "Martin Eden", de opener van die donkere nieuwe plaat. "It’s party time", krijst Dulli, en daar is geen woord van gelogen: van bij zijn opkomst laat hij merken dat hij er zin in heeft.
Met de nonchalante arrogantie van een Griekse God — zij het dan één die goed in het vlees zit ondertussen — stapt hij als laatste het podium op, en steekt de eerste sigaret op van de ongeveer twee pakjes die hij zal verbruiken. Vol overgave stort hij zich in opener "Esta Noche" en al heel vroeg geeft hij meteen ook de sterke single "Teenage Wristband" weg. Het is Dulli, zoals we hem herinneren van bij de Afghan Whigs: met een scheurend en als vanouds half erover gezongen "Wanna go for a riiiiiiide?" knalt de groep zich een weg door de eigenzinnige combinatie van soul en rock, die ze zonder Dulli dringend zouden moeten uitvinden.
Dulli leidt zijn band ongenaakbaar door de set, rock ’n roll uitademend uit elke porie: met tonnen arrogante attitude — maar hij komt daar mee weg — snijdt hij covers aan van John Coltrane (een prachtig "A Love Supreme") en de Beatles. In "Love" smokkelt hij ook nog een flard Steve Miller Band.
In de bisnummers raakt Dulli pas op dreef. Solo achter een piano gezeten wil Dulli beginnen als er wordt geschreeuwd om "Miles Is Dead". Hij trekt zijn wenkbrauwen even op: "zit er ook maar iets van piano in "Miles Is Dead"?", om een medley ten beste te geven van Fleetwood Macs "Sarah" en "Rhiannon" en Claptons "Layla". En dan is hij weer weg.
En Dulli heeft nog wat in zijn mouw zitten. Terug met band voor een tweede toegift begint hij aan een onwaarschijnlijke cover van Outkasts "Hey Ya". "Geen kwaad woord hierover, want I looove André 3000", zegt Dulli, en hij begint speels de gelijkenissen met zijn eigen "66" aan te wijzen. Het maakt niet uit, want het is heerlijk meebrullen met deze verwoestende versie van het rapnummer.
En dan wordt het nog éénmaal groots met een epische versie van "Faded". Dulli krijst er alles uit en drijft de groep naar een grandioze finale. Dit was nog eens rock & roll grand cru, waar niet veel tegen op kan. Vlekkeloos uitgevoerd was het zeker niet, maar wat Dulli er naast zong, werd ruimschoots gecompenseerd door een overdosis aan goesting. En dat zie je soms te weinig. Laat het gezegd zijn: deze God zit nog steeds stevig op zijn Olympus.