Het is niet de eerste keer dat Luk Perceval zich waagt aan een eigenzinnige interpretatie van een stuk van Anton Tsjechov. Samen met Jan Van Dyck herwerkte hij de oorspronkelijke tekst tot een hedendaagse burleske die echter weigert haar komische karakter te koppelen aan de dieper liggende tragiek. Het resultaat is een voorstelling die er net niet in lijkt te slagen het menselijke falen en onvermogen op een confronterende manier open te splijten.
Oom Vanja vertelt het verhaal van een door wanhoop en verveling doordrenkte familie die bezoek krijgt van een aangetrouwd familielid Professor Serebrjakow en zijn piepjonge vrouw Jelena. Hun komst in het huis op het platteland is niet alleen een inbreuk in het saaie en in gewoontes vastgeroeste leven van de bewoners, maar confronteert hen ook met hun bestofte verlangens en verkeken kansen.
De mooie Jelena trekt de aandacht van Oom Vanja en dokter Astrov, die beiden hunkeren naar een lichtpuntje van liefde in hun leven vol ellende en frustratie. Ook Sonja, de dochter van de professor en het nichtje van Oom Vanja, koestert oprechte maar onbeantwoorde gevoelens van liefde, en dan nog voor die dronkaard van een Astrov. Er klinken een aantal pistoolschoten, maar veel is er niet veranderd op het einde van de voorstelling. De professor en zijn vrouw vertrekken en de andere familieleden wikkelen zich weer in de dagelijkse gang van zaken.
Niet zozeer de uitgezuiverde tekst of de vertolking ervan, maar wel het décor en de stiltes in de voorstelling drukken op een ondubbelzinnige manier de leegte en eenzaamheid van de geschetste figuren uit. Het décor van scenografe Annette Kurz bestaat uit een golvende glanzende houten vloer die de personages doet wankelen en zodoende hun kromgetrokken verhoudingen symboliseert. De professor heeft zijn carrière immers kunnen opbouwen dankzij de toeschietende hand van Oom Vanja en diens familie. Hoewel later mag blijken dat de man helemaal niets te betekenen heeft binnen zijn vakgebied en bovendien van plan is het landgoed te verkopen.
Een andere verdienste aangaande de ruimte-invulling van het speelvlak heeft te maken met de hoge groene gordijnen, met een fries van barokke versiersels die de volledige diepte van het speelvlak afbakenen en lijken te refereren aan een oud en statig burgerhuis. Door hun sobere statigheid maken ze de acteurs tot nietige en machteloze figuren. Ze plaatsen bovendien de voorstelling in een diachroon perspectief en verbinden het hedendaagse aspect met het negentiende-eeuwse verleden waarin Tsjechov zijn stuk situeert.
Bij aanvang van de voorstelling wordt de aandacht van de toeschouwer volledig opgezogen door deze ruimte-invulling en door de rij van acht acteurs die uitgezakt en apathisch op hun stoel zitten. En zo eindigt de voorstelling ook. Op deze manier wordt de tragiek van de personages duidelijk voelbaar gemaakt, maar de toon van de voorstelling is daarmee niet gezet. Het suggestieve spel van beelden ruimt plaats voor brullende, stampende, vloekende en kotsende woorden. De acteurs gaan verder in een Mechels dialect, of één of andere provinciale tussentaal. De televisie en de fermettes worden in het geheel verwerkt en zodoende krijgt de tekst een duidelijk actuele invulling.
Toch is het juist hier dat de voorstelling ook zijn mankementen vertoont. De personages worden vreemd genoeg herleid tot karikaturen die de kracht en de moed niet lijken te hebben uit hun zuiver parodiërende karakter te breken. Sonja wordt uitvergroot tot een stereotiepe seut en Jelena spreekt gekunsteld Vlaams met een paar Engelse zinswendingen tussendoor. Dat zij het vreemde element in de bijt is, lijkt men zo te willen duidelijk maken.
Alleen Vic De Wachter slaagt er af en toe in de komische grondtoon van het stuk te doorbreken. Dit doet hij als een meer dan onbeschofte Oom Vanja die zijn moeder tot zwijgen dwingt. Zo wordt de machteloze natuur van de mens omgezet in een manipulatief spel. Maar dat gebeurt maar heel af en toe. Zelfs de meer ’romantisch’ bedoelde momenten, wanneer de acteurs aan het dansen gaan, zijn eerder kleurloos en wegen niet op tegen de toonaard van het komische geweld.
De sterkte van deze voorstelling zit dan ook in hoofdzaak in de enscenering van Annette Kurz en veel minder in de regie van Luk Perceval. Door de verbrokkeling van de toonaard staan de komische en tragische elementen eerder naast mekaar, dan dat ze mekaar versterken. Op die manier weet de voorstelling in zijn geheel noch tragisch, noch komisch te overtuigen.