De Portugese schrijver José Saramago mocht in 1998 de Nobelprijs voor literatuur ontvangen voor zijn "postmoderne historische romans". Zijn recente boeken gaan nu een andere richting uit, weg van het historische. Het schijnbestaan lijkt wel het derde luik van een trilogie — de vorige luiken zijn dan De stad der blinden en Alle namen — waarin hij kritisch omgaat met onze "postmoderne samenleving".
Het schijnbestaan is de titel in vertaling. De Portugese titel luidt A caverna, de grot. Meteen brengt dit ons bij Plato en zijn veelgeciteerde allegorie van de grotbewoners. Saramago citeert Plato ook vooraan in het boek: "Een vreemd tafereel beschrijf je daar en vreemde gevangenen, ze lijken op ons." Plato haalt deze allegorie aan ter vergelijking met "onze natuurlijke toestand wat ontwikkeling betreft". Hij plaatst de mensen in een onderaardse ruimte met een opening naar het daglicht. De mensen zijn vastgebonden zodat ze zich niet kunnen omdraaien. Achter hen brandt een vuur dat zorgt voor licht. Tussen dat vuur en de mensen loopt een weg met een muurtje. Langs de weg kunnen mensen lopen die allerlei beelden vasthouden, als marionettenspelers of een poppenkast. De grotbewoners zien enkel de schaduwen hiervan. Voor hen is de werkelijkheid niets anders dan de schaduw van deze voorwerpen.
Letterlijk komt de grot pas heel laat aan bod in het boek. We krijgen het verhaal van Cipriano Algor, een pottenbakker. Hij woont samen met zijn dochter Marta, wiens echtgenoot Marçal niet vaak thuis is. Ze wonen buiten het Centrum. Het Centrum is een groot complex, genre winkelcentrum, maar dan als een soort van hypermoderne wereld op zich. De mensen kunnen er wonen, er is een strand aanwezig en zelfs een crematorium. Je hoeft er zelfs niet meer buiten te komen, ook niet na de dood. Marçal droomt ervan om in het Centrum te wonen en er te promoveren als interne bewaker. Cipriano Algor levert zijn creaties aan het Centrum, maar zijn wereld stort in wanneer ze zijn vaatwerk niet meer moeten omdat het door veel efficiënter plastiek vervangen kan worden.
Het grootste deel van het boek handelt over deze drie personages en over Gevonden, de hond. Typisch voor Saramago om de hond op te voeren als een ware underdog die filosofeert over het mensenleven. Het Centrum heeft iets lugubers, omdat het een gesloten wereld op zich is en het lijkt alsof de mensen niets anders meer kennen dan die wereld in de wereld. Het crematorium laat toe dat ook het sterven in het centrum plaatsvindt en kerkhoven overbodig worden. Cipriano Algor is als pottenbakker een vreemd personage voor de wereld van het Centrum. Welk nut kan pottenbakken nog hebben en hoe vreemd is de taal en metafoor der pottenbakkers wel niet in een wereld die volledig gebureaucratiseerd en hyper-ge(post)moderniseerd is? Welke plaats kan creatie of handwerk er nog krijgen? Simpelweg zouden we de vraag kunnen stellen: leiden we dan allemaal een schijnbestaan? Pas laat in het boek, na fantastische uitweidingen over de wereld door de ogen van de personages en de hond, duikt de grot op.
Het boek stelt vragen als: Wat is werkelijkheid? Is het een illusie? Fictie en werkelijkheid, slapen en dromen zijn zodanig met elkaar verweven dat niemand zich er nog van bewust is. Dit "vergeten" stelt Saramago in vraag. Saramago levert op deze manier maatschappijkritiek die ons niet vreemd is, hij vertelt hier geen nieuw verhaal, maar de manier waarop hij het doet is opmerkelijk. De beelden die hij gebruikt zijn eenvoudig en complex en werkelijkheid en illusie vermengen zich.
Anders dan bij Plato vinden we in Saramago’s oeuvre eerder de terreur van de bureaucratie terug, waar het fysieke leven verdwijnt achter de zovele beelden die gecreëerd worden. De "rest" wordt vergeten of verdwijnt om af en toe op te duiken… Maar in de wereld van het Centrum is men het vergetene zelfs vergeten. Cipriano heeft nog een band met zijn verleden, de mensen in het Centrum niet, alles lijkt weggevaagd. De mensen vandaag, de mensen in het Centrum hebben hun verleden geamputeerd en zijn obsessief bezig met hun toekomst die eindigt in de assen van het crematorium. Volgens Saramago is het een ziekte, een dodelijke ziekte. "A plant has no memory. We should expect better from sentient beings.", aldus Saramago.